De duinen zijn ontstaan door de werking van de natuur. De zanderige bodem van de Noordzee is steeds in beweging. Miljarden zandkorrels worden door het stromende zeewater meegevoerd in de richting van het strand. Hoe dichter het water bij de kust komt, hoe langzamer het water stroomt. Vlakbij de kust zakken de zandkorrels naar beneden. Als het water zich bij eb weer terugtrekt, blijven de zandkorrels op het strand achter. Maar ze blijven daar niet voor altijd liggen: de zon droogt de zandkorrels en de westenwind blaast ze het land in. Niet ver, want ze worden tegengehouden door planten die op het strand groeien. De blaadjes en wortels van die planten houden de korrels goed vast. Zo ontstaan kleine hoopjes zand, die steeds groter worden. In de loop van honderden jaren zijn zo onze duinen gegroeid.
De Nederlandse duinen zijn dus begonnen als kleine hoopjes zand. Nog dagelijks voert de zee de zandkorrels aan.
Duinafslag
Soms steekt er zo’n zware storm op dat het water een stuk van de duinen wegslaat. De duinen kunnen zo gedeeltelijk of helemaal verdwijnen. Dit heet duinafslag. Een aantal jaren geleden zijn er bij Egmond aan Zee hele stukken duin door herfststormen weggeblazen. De mens helpt de natuur nu een beetje, door middel van zandsuppletie. Zo worden o.a. de duinen bij Egmond kunstmatig weer gerepareerd.
Als het regent en het regenwater valt op de duinen, zakt het water in het zand weg. Het water uit de duinen is schoon, want het zand houdt vuil tegen. Het water blijft in de grond, totdat het er op speciale plaatsen uit wordt gehaald met behulp van pompen.
Door een zuiveringsinstallatie wordt het laatste vuil er uit gehaald. Daarna gaat het water door allerlei buizen naar je huis. Als je dan dorst hebt, draai je aan de kraan en komt er schoon drinkwater uit!
Tegenwoordig gebruiken ze vaak rivierwater, uit bijvoorbeeld de rivier de Rijn en uit het IJsselmeer. Dat water brengen ze via kanalen naar de duinen. Dan wordt het water in de grond gepompt in plaats van eruit. Door het zand in de bodem wordt het water extra gezuiverd. Tussen de één en drie maanden blijft het water in de grond zitten. Dan wordt het terug-gewonnen uit de duinbodem.
Daarover vind je heel veel op deze site. Klik maar eens op de titel hierboven !
Vliegeren
Je kunt op het strand heel lekker vliegeren. Met een kleine, zelfgemaakte vlieger, óf met een hele grote: op het Vliegerfeest in Scheveningen werd deze zomer de grootste vlieger ter wereld opgelaten. De vlieger is 64 meter lang en 22 breed. Groot genoeg om er bijvoorbeeld 1200 mensen in te kunnen laten lopen, of om er 6 vrachtwagens in te parkeren. Vliegen doet hij dan niet meer!
Spelen met een bal
Bijvoorbeeld beachball, beachvolleybal of beachvoetbal (waarbij soms ook spelers van het Nederlands voetbal-elftal meedoen aan toernooien).
Strandzeilen, met een ‘boot’ op wielen.
Paardrijden
Een rit op het strand is heel leuk om te doen, als je paardrijden tenminste leuk vindt. Als je nog niet zo goed kunt rijden kan je toch al naar het strand, dan moet je gewoon samen met iemand die ernaast loopt rustig stappen en af en toe even draven. Als je al redelijk ervaren bent, dan kan je ook lekker galopperen. Dat vindt het paard zelf ook heel leuk; ze gaan het liefst in rengalop, tot ze niet meer kunnen.
Let op dat je op het strand niet verdwaalt!
Als je op het strand bent, wil je natuurlijk spelen in het water. Zoals visjes vangen met een schepnet, zwemmen, of over de golven surfen met een bodyboard. Als je iets leuks ziet, ga je daar even kijken en dan zie je weer iets en ga je dáár weer even kijken. Voordat je het weet, ben je een heel eind verder dan waar je ouders zitten op het strand. Als je dan weer uit het water komt, weet je niet meer precies waar je bent.
Hier wat
tips wat je kan doen om dat te voorkomen:
blijf heel dichtbij je familie op het strand
let op de kleur parasols
kijk welk viskraampje of restaurantje aan de boulevard zit boven jullie plekje
bouw een hele grote berg van zand en leg je handdoek er boven op
onthoud het nummer of plaatje van de dichtstbij zijnde strandpaal. Dick Bruna was zo slim om niet nummers op een paal te zetten, want als je heel klein bent, weet je niet wat dat voor tekens zijn. Op het Nederlandse strand staan nu fel gekleurde palen met plaatjes uit de boeken van Nijntje. Zo kan je heel makkelijk onthouden waar je zit.
__________________
zina : As the wind blows, as the eagle soars,
as the wolf runs, such are the ways nature,
from them we must learn, freedom.
Schelpen staan bij velen in de belangstelling. De oorzaak hiervan is ongetwijfeld de vele verschillende vormen en kleuren. Ook de grote duurzaamheid is voor velen een reden om de gevonden schelpen mee te nemen en ze thuis te bewaren. Meestal worden ze dan in een letterbak gelegd of op een schelpenbord geplakt, zonder dat men er verder iets vanaf weet. Jammer eigenlijk, want door er iets meer van aan de weet te komen wordt het verzamelen van schelpen een stuk interessanter. Op het strand vind je schelpen eigenlijk overal, maar toch het meest tussen de hoog- en laagwaterlijn. Er zijn twee groepen schelpen de tweekleppigen en de zeeslakken.
Bij de tweekleppigen bestaat de gehele schelp uit twee kleppen die met een scharnier en een slotband met elkaar zijn verbonden. De slotband is een elastische band die voor het openen van de schelpkleppen dient. Het sluiten gebeurt door middel van stevige sluitspieren. Het scharnier heeft vaak uitsteeksels of tanden die precies in de andere schelpklep passen. Hierdoor wordt de verbinding nog steviger, men noemt dit daarom het slot. Dit slot is vaak een belangrijk kenmerk om te bepalen welke soort het is. De sluitspieren laten aan de binnenkant van de schelp indrukken achter.
Deze spierindruksels zijn ook vaak voor elke soort kenmerkend. De schelp wordt gevormd door de zogeheten mantel bij het levende dier. De mantel ligt tegen de binnenzijde van de schelp. Op de vergroeiingslijn van mantel en schelp kan men vaak in de schelp deze zogenaamde mantellijn duidelijk zien. Tussen lichaam en mantel bevinden zich de kieuwen waarmee de benodigde zuurstof uit het water wordt gehaald. Het water wordt aan de achterkant van het dier in de mantelholte gezogen waar zuurstof en voedsel wordt onttrokken waarna het door de uitstroom-opening naar buiten wordt gevoerd. In- en uitstroomopening liggen vlak bij elkaar en zijn bij vele soorten buisvormig met elkaar vergroeid. Deze buis wordt sipho genoemd. De sipho kan bij soorten die in de bodem ingegraven leven naar buiten worden gebracht, zodat het dier steeds contact houdt met omringende water. Soms is deze sipho wel een halve meter lang! Door de sipho ontstaat er in de mantellijn een bocht aan de achterkant van de schelp. Hoe dieper het dier leeft, hoe langer de sipho, hoe groter deze mantelbocht.
Men kan dus aan de schelp aflezen hoe diep het sipho en dier in de bodem heeft geleefd! Voor het op naam brengen van de soort is de mantelbocht het belangrijkste kenmerk.
Ook de buitenkant van de schelp heeft vaak duidelijke kenmerken. Sommige soorten hebben geheel geen oppervlaktesculptuur en zijn helemaal glad. Zoals bijvoorbeeld de mossel. Andere soorten hebben stevige ribbels vanaf de top naar de onderrand, bijvoorbeeld de kokken. Weer andere hebben ribbels juist evenwijdig met de onderrand of zowel verticale als horizontale ribbels, waardoor een netwerk van lijnen ontstaat. Het zogenaamde traliewerk-sculptuur. Als we een schelp eens wat beter bekijken is het met al deze kenmerken vaak heel eenvoudig om te bepalen welke soort het is. Als we daarbij nog al de verschillende vormen nemen, kan het helemaal niet meer missen. Wel is een goede schelpengids nodig, maar dat spreekt voor zich.
Bij de zeeslakken is er sprake van slechts een schelp in de vorm van een opgerolde buis. Het zogenaamde slakkenhuis of hoorn. Evenals bij de tweekleppigen wordt deze gevormd door de mantel.
Sommige soorten hebben kieuwen en een sipho. Andere hebben geen sipho en weer andere hebben ook geen kieuwen maar kunnen de mantelholte vullen met lucht, waardoor deze als een long fungeert. De ruwe alikruik is bijvoorbeeld zo'n longslak. Deze leeft aan de wadkant boven de hoogwaterlijn in de spa****erzone en op het strand soms op de strandpalen en de basaltstenen van de zinkstukken.
Het slakkenhuis of hoorntje is meestal spiraalvormig gewonden en wel rechtsom. Dat wil zeggen als men de mondopening naar onderen houdt, bevindt deze zich rechts. Er bestaan ook linksgewonden soorten, maar deze komen op onze stranden niet voor. Door de spiraalvormige windingen ontstaat in het midden een soort Spil. Als deze spil hol is ontstaat aan de onderzijde bij de mondopening een kleine opening. Deze opening noemen we de navel. Soorten met een siphobuis hebben naast de mond een gootvormige verlengde spil waardoor de sipho naar buiten steekt. Het siphokanaal.
Vele slakkensoorten kunnen zich in hun huisje terugtrekken en de mondopening afsluiten met een hoornachtig plaatje. Het operculum geheten. Zij doen dit ter bescherming als er gevaar dreigt. De soorten die in de getijdenzone leven doen het ook om bij laagwater uitdroging te voorkomen als ze droog komen te liggen.
Verreweg de meeste soorten tweekleppigen en zeeslakken leven in zee onder de laagwaterlijn en komen op het strand alleen maar als lege schelpen voor. Heel herkenbaar zijn de grootste slakkenhuizen van de Wulk.
Planten Door sterk wisselende omstandigheden zijn er overal andere soorten planten en dieren te zien. De begroeiing van het ene deel van de duinen is heel anders dan in het andere deel. De zeereep is bedekt met o.a. zeeraket, blauwe zeedistel en helmgras; verder landinwaarts vinden we o.a. duindoorn, egelantier, duinroosje, slangenkruid en hondstong; midden in het duin worden zonnige hellinkjes slechts bedekt door enkele kleine plantjes en aan de rand van de duinen vinden we bossen met hoge kruiden. Dieren Ook het dierenleven in het duin is rijk en gevarieerd. Het is het domein van de konijnen die zich vooral tijdens de schemering laten zien. Ook de vos is op rustige tijden weer volop te zien in het duingebied. Door beperking van de jacht zien we de reeën langzaam weer in het duingebied terugkeren. Kleurrijke vlinders en rupsen kunnen 's zomers worden waargenomen. In en rond de plassen leven groene en bruine kikkers naast andere waterdieren als kevers, wantsen, libellen en muggen. De duin- of zandhagedis is een van de drie soorten reptielen die in de duinen voorkomen. Deze dieren zijn koudbloedig, wat betekent dat de lichaamstemperatuur afhankelijk is van de omgeving. Door in het hete zand te zonnen stijgt hun temperatuur en hun activiteit.