Pre-Columbiaanse periode Over de oorspronkelijke bewoners van Jamaica is niet veel bekend. Archeologische opgravingen wijzen uit dat Jamaica in ieder geval honderden jaren voor de komst van de Spanjaarden begin 16e eeuw, al bewoond is geweest. De bewoners die de Spanjaarden op Jamaica aantroffen waren afstammelingen van de Arawak-indianen, die rond 700 vanaf het Zuid-Amerikaanse vasteland via de Kleine en de Grote Antillen op Jamaica terecht waren gekomen. Deze vroegste bewoners van het eiland hadden al snel een bepaalde structuur in hun samenleving aangebracht. Zo was het eiland verdeeld in een soort provincies die geleid werden door een “cacique”, een stamhoofd. Beslissingen werden door hem genomen, maar er waren ook dorpen die zelfbestuur hadden. De bijzonder gevaarlijke kannibalistische Carib-indianen hebben Jamaica nooit bereikt, in tegenstelling tot vele andere Caribische eilanden. Religie speelde een centrale rol in het leven van de Arawak-indianen. Ze verafgoodden verschillende goden, die allemaal iets met het weer of met hemellichamen te maken hadden. De oppergod was Yocahú, de zonnegod.
Spaanse overheersingDe komst van de Spanjaarden zou de rust op het eiland flink verstoren. Hoogstwaarschijnlijk werd Jamaica ontdekt door Christoffel Columbus op zijn tweede ontdekkingsreis naar de nieuwe wereld. Ook Dominica, Puerto Rico en Guadeloupe werden tijdens die reis ontdekt. Op de terugweg naar Spanje in 1494 kwam hij via de zuidkust van Cuba op Jamaica aan. De hoop op het vinden van grote hoeveelheden goud waren al snel voorbij. Hij noemde het eiland Santiago. In 1503 bezocht Columbus Jamaica weer tijdens zijn vierde reis. Doordat beide schepen van zijn expeditie voor de kust van Jamaica vergingen, waren Columbus en zijn bemanning genoodzaakt om onder moeilijke omstandigheden op het eiland te verblijven. Pas ruim een jaar later in juni 1504 werden ze door een Spaanse reddingsmissie gevonden en teruggebracht naar Spanje. Verzwakt en ziek stierf Columbus op 20 mei 1506 in Spanje. Jamaica werd pas in 1509 onder Spaans bestuur gesteld. Toen bouwden ze ook de eerste nederzetting, Sevilla Nueva. Deze nederzetting lag echter niet al te gunstig bij een moeras, waardoor deze plek al snel verlaten werd voor een plek aan de zuidkust. Hier werd Villa de la Vega gesticht (nu: Spanish Town), dat van 1538 tot 1872 officieel de hoofdstad van Jamaica was. Jamaica was op dat moment Columbus’ eigendom, en toen hij in 1506 overleed erfde zijn zoon Diego het eiland. Diego benoemde een van de luitenants van zijn vader als eerste gouverneur van het eiland, Don Juan de Esquivel.
Engelse overheersing In 1654 stuurde de Engelse staatsman Oliver Cromwell een vloot naar het Caribisch gebied om de alleenheerschappij die Spanje daar had, te breken. De vloot, onder leiding van admiraal William Penn en generaal Robert Venables, was echter dermate slecht toegerust en voorbereid op haar taak, dat ze ernstig verzwakt verjaagd werden uit het gebied nabij Hispaniola (nu: Haïti en de Dominicaanse Republiek). Om er toch nog iets van te maken zeilden de Engelsen naar het dun bevolkte en zwak verdedigde Jamaica. Op 10 mei 1655 landden er 38 schepen met ca. 8000 manschappen in de buurt van de hoofdstad Villa de la Vega. Zonder slag of stoot konden de Engelsen het eiland veroveren. De Spanjaarden waren vertrokken richting noorden om van daaruit naar Cuba te reizen. De enige tegenstand kwam van een klein groepje achtergebleven Spanjaarden en door de Spanjaarden vrijgelaten slaven, zogenaamde marrons of “cimarrons”. In 1658 kwam er nog versterking voor de Spanjaarden vanuit Cuba, maar na de verloren slag bij Rio Bueno kwam Jamaica definitief in handen van de Engelsen. In 1656 waren er al ca. 1600 Engelse kolonisten aangekomen op het oostelijke deel van Jamaica. Cromwell had hen land en goederen beloofd. Helaas overleed ongeveer driekwart van de kolonisten door tropische ziektes. Het onder militair bestuur staande eiland begon zich economisch goed te ontwikkelen. Er ontstond een levendige handel tussen Jamaica, Engeland en andere Caribische eilanden. In Engeland woedde ondertussen de strijd tussen de anti-royalist Cromwell en de aanhangers van de monarchie. Deze strijd ontstond ook op Jamaica, maar een muiterij onder de troepen kon vrij snel onderdrukt worden door de Engelse commandant, kolonel Edward d’Oyley. In 1661 werd de monarchie in Engeland weer hersteld en benoemde koning Charles II D’Oyley als gouverneur. Gedurende de rest van de 17e eeuw kwamen er steeds meer kolonisten naar Jamaica, aangetrokken door de voorspoedige economische ontwikkelingen.
Boekaniers De 17e eeuw stond ook in het teken van de boekaniers, aanvankelijk ingehuurd door de Engelsen om het Caribisch gebied te verdedigen tegen de Fransen en de Hollanders, waar Engeland constant mee overhoop lag. De boekaniers hadden op Jamaica een perfecte locatie voor een uitvalsbasis. Op een gegeven moment ontwikkelden deze boekaniers zich tot een bont gezelschap zeerovers en avonturiers die zich vestigde op het eiland Tortuga ten noordwesten van Hispaniola, waar een levendige handel ontstond met passerende schepen. De Spanjaarden voelden zich echter bedreigd en verdreven de boekaniers naar het eilandje Tortola. De opgejaagde boekaniers verenigden zich hierna in de “Confederacy of the Brethren of the Coast” (Confederatie van de Broeders van de Kust). Geleidelijk aan veroverden ze steeds meer Spaanse schepen en ontwikkelden zich als een meedogenloze macht, gevreesd in het hele Caribische gebied. De nieuwe gouverneur van Jamaica, Sir Thomas Modyford probeerde samen met de Spanjaarden de macht van de boekaniers aan banden te leggen. Toen echter de oorlog tegen Holland en Engeland uitbrak probeerde Modyford om een verbond te sluiten met de “Brethren” om het eiland te verdedigen tegen de Spanjaarden. De boekaniers gingen akkoord en vestigden zich massaal in Port Royal en Kingston Harbour. Port Royal was al snel de grootste stad van Jamaica met meer hoerenkasten en kroegen dan waar ook ter wereld. De jonge Welshman Henry Morgan nam de leiding over de boekaniers. Ze hielden huis onder de Spaanse steden in het hele Caribische gebied. Ze hadden net Panama, de belangrijkste stad van de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld aangevallen toen Spanje en Engeland vrede sloten. Morgan werd hiervoor nog berecht in Engeland, maar werd vrijgesproken en werd zelfs nog gouverneur van Jamaica. Hij stierf in 1688. Door beide landen werden de boekaniers nu beschouwd als een stelletje ordinaire piraten die na een zware aardbeving op Jamaica gedwongen werden terug te keren naar zee. Het grootste gedeelte van Port Royal was in de zee verdwenen en meer dan 2000 inwoners vonden de dood.
Oorlog in Europa en slavenopstanden Eind 17e eeuw landde er een Franse invasiemacht onder bevel van admiraal Jean du Casse op Jamaica. De kolonisten verdedigden zich hevig en wisten de Fransen ondanks vele slachtoffers en grote materiële schade te verdrijven. De oorlog eindigde met het tekenen van het Verdrag van Rijswijck in september 1697. Begin 18e eeuw ondervond ook Jamaica de gevolgen van de oorlog waarin Engeland en Holland tegenover Frankrijk en Spanje stonden. Zo was er een zes dagen durende zeeslag tussen de Franse vloot onder bevel van Jean du Casse en die van admiraal John Benbow, die onbeslist eindigde. De voornamelijk in Europa uitgevochten oorlog werd beëindigd met het Verdrag van Utrecht in 1713. Overeengekomen werd dat Engeland slaven mocht gaan leveren aan de Spaanse gebiedsdelen in de Nieuwe Wereld, en Jamaica werd daarmee het centrum van de slavenhandel in het Caribisch gebied. Toch ging het niet echt goed met Jamaica. Er waren voortdurend financiële problemen met de Britse kroon en conflicten met de marrons. Ook epidemieën en natuurrampen teisterden het eiland. Bovendien had man veel last van de toenemende piraterij waarbij schepen werden aangevallen en plantages geplunderd. Enkele bekenden piraten uit die tijd waren Nicholas Brown (Grote Piraat), Edward Teach (Blackbeard), en Jack Rackham (Calico Jack). In 1739 brak er weer een oorlog uit tussen Groot-Brittanië, Spanje en Frankrijk naar aanleiding van een ruzie over illegale handel. De Engelsen leden zware verliezen en verloren ca. 20.000 manschappen. In 1748 werd er weer een vredesverdrag (Aix-la-Chapelle) getekend dat in 1756 weer afliep met het uitbreken van de Zevenjarige Oorlog tussen de oude rivalen Frankrijk en Engeland. Het lukte de Engelsen om in enkele jaren tijd bijna alle Franse eilanden te veroveren. Ook deze oorlog werd weer besloten met een verdrag, nu dat van Parijs in 1763. In 1760 brak een van de grootste slavenopstanden in de geschiedenis van Jamaica uit. De marrons, zelf ooit slaven, werden zelfs te hulp geroepen door de regering. De Tacky’s Rebellie, vernoemd naar leider Tacky, breidde zich uit over het hele eiland. Tacky werd op een gegeven moment doodgeschoten waarna op het hele eiland opstanden uitbraken die maanden duurden. De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog had grote gevolgen voor het Caribisch gebied. In 1781 gaven de Britse troepen zich over na de slag bij Yorktown en nam al snel de invloed van de Britten in het Caribisch gebied af. Alleen Barbados, Antigua en Jamaica bleven Brits bezit. In 1782 probeerden de Fransen en de Spanjaarden Jamaica binnen te vallen, maar werden in de “Battle of the Saints” verslagen door admiraal George Rodney en zijn vloot. De anti-slavernijbeweging en de Franse Revolutie van 1789 hadden ook gevolgen voor Jamaica. In 1795 brak de tweede marron-oorlog uit. De nieuwe gouverneur van Jamaica, graaf van Balcarres riep de noodtoestand uit en stuurde soldaten naar het binnenland. Ze werden echter in een hinderlaag gelokt en velen werden gedood of gewond. Een paar honderd marrons hielden lang stand tegen ca. 1500 Europese keurtroepen. Uiteindelijk werden de vaak onzichtbare opstandelingen met honden opgespoord. Hierna kozen de marrons eieren voor hun geld en startten snel de vredesonderhandelingen.
Slavernij wordt afgeschaft en Jamaica wordt kroonkolonie In 1807 werd de slavenhandel in het Britse Gemenebest verboden en in 1838 werd de slavernij geheel afgeschaft. Het parlement van Jamaica en de plantagehouders verzetten zich fel tegen de maatregelen. De voorstanders van afschaffing kregen steun van de missionarissen van non-conformistische kerken. In 1831 brak er weer een slavenopstand uit met als resultaat dat ook in Jamaica de slavernij officieel afgeschaft werd. Het gevolg was wel dat de suikerproductie scherp daalde en de plantages werden overgenomen door joden en mensen van gemengde afkomst, dit ten koste van de blanke planters. Voor de zwarte boeren veranderde er niet veel. Het parlement, gekozen door een klein aantal blanke kiezers, maakte nog steeds de dienst uit. De omstandigheden van de zwarten werd nog verslechterd door misoogsten en de gevolgen van de Amerikaanse Burgeroorlog. In 1862 werd Edward John Eyre gouverneur van Jamaica, en hij kon meteen goed aan de slag. De toestand waarin de zwarte bevolking verkeerde leidde tot een opstand in 1865, de “Morant Bay Rebellion” onder leiding van Paul Boyle en George William Gordon. Ca. 400 personen werden gedood of later terechtgesteld. Een van hen was Gordon die opgehangen werd. Het ingrijpen van Eyre werd in Engeland scherp veroordeeld en hij werd dan ook teruggeroepen. Vlak voordat dat gebeurde lukte het hem nog om Jamaica de status van kroonkolonie te bezorgen. Hierdoor kon de gouverneur zijn grote macht blijven uitoefenen. Onder gouverneurs als Sir John Peter Grant werden er eind 19e eeuw verstrekkende hervormingen en verbeteringen doorgevoerd. De infrastructuur werd sterk verbeterd, het lokale bestuur en de rechterlijke macht werden gereorganiseerd en de voor de Jamaicaanse economie belangrijke bananenhandel kwam goed op gang waardoor het verval van de suikerindustrie tot op zekere hoogte gecompenseerd werd. In 1872 werd Kingston de hoofdstad van Jamaica en bleef dit ondanks enkele grote branden en een verschrikkelijke aardbeving in 1907.
Jamaica onafhankelijk Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog en de wereldwijde crisis in de jaren dertig kwam er aan deze tijd van voorspoed een einde. Werkloosheid, bananenziektes en de snelle bevolkingsgroei zorgden ervoor dat de spanningen op het eiland snel opliepen. In 1938 volgde weer een uitbarsting van oproer en geweld. Als gevolg van deze onrust werden de eerste vakbonden en politieke partijen opgericht. De belangrijkste partijen werden de People’s National Party (PNP) van Norman Washington Manley en de Jamaica Labour Party (JLP) van Sir William Alexander Bustamante. Eisen met betrekking tot loonsverhogingen en verbetering van de werkomstandigheden staken al snel de kop op. Ook politieke hervormingen stonden hoog op de agenda. Dit leidde in 1944 tot een nieuwe grondwet waarna er een einde kwam aan de periode van Jamaica als kroonkolonie. De weg naar onafhankelijkheid was definitief ingeslagen. De twee grote partijen en hun leiders verschilden van mening hoe nu verder te gaan. Manley wilde volledige onafhankelijkheid, Bustamante wilde zo lang mogelijk profiteren van het Britse beschermheerschap en economische hulp. In de jaren vijftig kozen beiden uiteindelijk voor het eerste alternatief: onafhankelijkheid. Na grondwetswijzigingen in 1953 en 1957 kreeg Jamaica in 1959 zelfbestuur en was Groot-Brittannië alleen nog verantwoordelijk voor defensie en buitenlandse zaken. In deze jaren werd er ook begonnen met het winnen van bauxiet en groeide de toeristenindustrie. In 1958 werd door andere Britse gebiedsdelen in het Caribisch gebied de “West Indies Federation” opgericht, waarvan aanvankelijk ook Jamaica lid was. Na een referendum onder de bevolking van Jamaica kozen de kiezers voor afscheiding van Groot-Brittannië. Daarna werd in februari 1962 overeenstemming bereikt en de onafhankelijkheidsdag werd op 6 augustus vastgesteld. Jamaica bleef wel lid van het Gemenebest. De eerste zitting van het nieuwe parlement vond plaats op 7 augustus 1962 en de eerste premier werd Bustamante van de JLP. Doordat instellingen als de wettelijke macht, de centrale bank en het ambtenarencorps al vrij goed functioneerden, verliep de overgang naar de onafhankelijkheid zonder al te veel problemen. Belangrijk was ook dat politieke partijen niet verdeeld waren naar ras of klasse, maar verschillende belangengroeperingen onder hun paraplu hadden. Op economisch gebied werden er twee vijfjarenplannen ontwikkeld waarvan o.a. de bauxietwinning, de olieraffinage, de cementproductie en de textielfabricering profiteerden. Het grote probleem in deze tijd was de te snelle bevolkingsgroei met grote werkloosheid als gevolg. In 1972 won de PNP de verkiezingen onder leiding van Michael Manley. Hij voerde een aantal belangrijke hervormingen door; o.a. een wet op het minimumloon en nieuwe arbeidswetten waarin de rechten van de arbeiders geregeld werden. Ook landhervormingen werden ingevoerd en er werden meer huizen gebouwd voor de armen van Jamaica. Toch bleef de economische situatie van Jamaica slecht. De PNP bleef in 1976 aan de macht maar kon ook nu de economische problemen niet oplossen. Het buitenlandse beleid richtte zich steeds meer op de Sovjet-Unie en Cuba waarna de Amerikaanse hulp gereduceerd werd. De aanloop naar de verkiezingen van 1976 werden gedomineerd door gewelddadige acties van de aanhang van beide grote partijen. Deze gewelddadige rivaliteit is vrij normaal op Jamaica. Het leger houdt zich meestal afzijdig bij de gewelddadigheden. In plaats daarvan hebben de politieke partijen hun eigen gewapende bendes die kiezers met geweld voor zich proberen te winnen. Beschuldigingen van Cubaanse hulp en inmenging door de CIA zijn ook aan de orde van de dag tijdens de verkiezingsstrijd. Manley riep in 1976 de noodtoestand uit om zodoende de orde te herstellen. Dit lukte inderdaad en de PNP won daarop met een grote meerderheid de verkiezingen. In datzelfde jaar maakte Manley bekend dat Jamaica op een bankroet afstevende en werd gedwongen de voorwaarden te accepteren die Het Internationale Monetaire Fonds stelde in ruil voor financiële hulp. Intussen kwam er een “braindrain” op gang. Ondernemingen raakten geschoolde arbeiders kwijt en belangrijke figuren uit het onderwijs en de techniek verlieten het land. De staatsschuld liep in 1979 op tot 150 miljoen dollar. De periode vóór de verkiezingen van 1980 zouden de bloedigste uit de moderne geschiedenis van Jamaica worden. Meer dan 500 mensen kwamen om het leven. De verkiezingen van 30 oktober 1980 werden uiteindelijk met een grote meerderheid gewonnen door de JLP van Edward Seaga. Wat de relaties met het buitenland betrof, volgde Seaga een radicaal andere koers dan zijn voorganger Manley. Seaga richtte zich volledig op de Verenigde Staten en sloot zelfs de Cubaanse ambassade. Hotels en andere staatsondernemingen werden weer privé-bezit. Verder was zijn eerste prioriteit het herstellen van de Jamaicaanse economie. Dit resulteerde o.a. in een terugkeer van westerse investeerders en in 1981 een kleine economische groei. De inflatie werd onder controle gehouden, de werkloosheid nam iets af en het begrotingstekort werd weggewerkt. Het politieke en economische imago van Jamaica verbeterde in de Westerse wereld, maar hieraan werd weer afbreuk gedaan door de wijdverbreide criminaliteit en het produceren van grote hoeveelheden marihuana. Na deze goede start kreeg de wankele economie toch weer klappen te verwerken. Doordat Jamaica steeds meer importeerde uit het buitenland steeg het handelstekort. Bovendien liepen de inkomsten omlaag doordat de wereldhandelsprijzen van aluminium en bauxiet daalden. Dit alles leverde veel ontslagen, een afnemende koopkracht en een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud op. Bovenop dit alles werd Jamaica in 1988 getroffen door een van de ergste rampen in de geschiedenis van het eiland; de orkaan Gilbert. Driehonderd miljoen dollar schade, een kwart van de bevolking dakloos en grote schade aan de landbouw en de industrie waren de gevolgen. Sinds de onafhankelijkheid wordt de Jamaicaanse politiek gedomineerd door twee partijen: de Jamaica Labour Party (JLP), opgericht door Sir Alexander Bustamente, en de People's National Party (PNP) van Norman Manley. Deze twee partijen wisselden elkaar gedurende de twintigste eeuw met regelmaat af. Nieuwe partijen zijn niet gevormd, tot in het begin van de jaren negentig de JLP ernstig verdeeld raakte, hetgeen heeft geresulteerd in de oprichting van een nieuwe politieke partij in 1995, de National Democratic Movement (NDM). In 2001 is wederom een nieuwe partij opgericht, United People's Party (UPP).
P.J. Patterson van de PNP fungeert voor de derde opeenvolgende termijn als 'prime minister', terwijl de PNP voor de vierde achtereenvolgende keer de verkiezingen heeft gewonnen.
P.J. Patterson heeft op 31 maart 2006 de leiding van de PNP neergelegd. Portia Simpson-Miller heeft in februari jl de race om het PNP leiderschap gewonnen waarmee Jamaica haar eerste vrouwelijke minister president krijgt. De verwachting is dat de PNP een comforabele meerderheid in het parlement zal behouden ondanks het feit dat zij bij de komende parlementsverkiezingen (uiterlijk eind 2007) zal lijden onder wisselingen in de leiderschapsposities binnen de partij.
-- Edited by zina at 21:00, 2006-09-30
-- Edited by zina at 21:07, 2006-09-30
__________________
zina : As the wind blows, as the eagle soars,
as the wolf runs, such are the ways nature,
from them we must learn, freedom.